bestuur en organisatie / Partnerbijdrage

Vrijwillige vertrekregeling in Sociaal Plan is geen RVU

Hof ’s-Hertogenbosch: ‘Vrijwillige vertrekregeling in Sociaal Plan is geen Regeling voor Vervroegde Uitkering (RVU)’

06 april 2017

AfbeeldingMr. drs. H.J.M. (Sjoerd) Richters

Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft op 18 november 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:5158) geoordeeld dat in die kwestie een vrijwillige vertrekregeling in het kader van een reorganisatie niet kwalificeert als Regeling voor Vervroegde Uitkering (RVU). Wat betekent deze uitspraak?

Regeling voor Vervroegde Uitkering

Wanneer een vertrekregeling wordt aangemerkt als een (verkapte) VUT-regeling, een regeling voor vervroegde uitkering (RVU), dan staat daarop een ‘sanctie’ in de vorm van een pseudo-eindheffing van 52%. De wetgever beoogt met deze sanctie werknemers langer te laten doorwerken. In de praktijk blijft onzekerheid bestaan over de vraag welke regelingen onder het bereik vallen van de RVU. Twee besluiten van de staatssecretaris van Financiën die bekend staan als de ‘kwalitatieve toets’ en ‘kwantitatieve toets’ hebben tot doel duidelijkheid te verschaffen. Ik verwijs hier naar een eerder gepubliceerd artikel van Gerdin Boelens voor een nadere toelichting op deze toetsen. Evenwel zijn er in de achterliggende periode verschillende uitspraken geweest over de vraag of een regeling kwalificeert als RVU. Een aandachtstrekker is voornoemd arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch.

Vrijwilligers- en plaatsmakersregeling in Sociaal Plan

In de kwestie is de werkgever in het kader van een reorganisatie met de bonden een Sociaal Plan overeengekomen met daarin een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling. Een dergelijke regeling houdt in dat een werknemer vrijwillig (zoals de regeling ook luidt) plaats kan maken voor een collega die anders volgens de geldende spelregels gedwongen voor boventalligheid/ontslag in aanmerking zou komen. De regeling in het Sociaal Plan strekt ertoe dat alle werknemers, ongeacht hun leeftijd, de mogelijkheid is geboden om vrijwillig het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een eenmalige beëindigingsvergoeding die wordt berekend op basis van de (oude) kantonrechtersformule.

De Belastinginspecteur weigerde een beschikking af te geven inhoudende dat de regeling niet aangemerkt wordt als RVU. De werkgever kon zich hiermee niet verenigen en de kwestie kwam voor bij de Rechtbank en later het Hof.

Oordeel Hof ’s-Hertogenbosch

Het Hof komt tot het oordeel dat de vertrekregeling in het onderhavige geval niet kwalificeert als RVU. Als toets voor de beoordeling of wel of niet sprake is van een RVU verwijst het Hof naar een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2016:

“Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba, lid 6, van de Wet op de Loonbelasting 1964 gaat het erom of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. De beweegredenen van de inhoudingsplichtige om zodanige uitkeringen of verstrekkingen aan te bieden doen in dit verband niet ter zake.”

Het Hof kiest voor een meer objectieve benadering van de vraag of een regeling kwalificeert als RVU. Het gaat om de uitwerking van de regeling als zodanig en om de vraag of de regeling en de daarin opgenomen voorwaarden als zodanig ertoe strekken, dat een overbrugging wordt geboden tot de pensioendatum van de werknemer. Het doel en de intentie die aan de totstandkoming van de regeling ten grondslag liggen, zijn volgens het Hof op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat zij niet moet worden aangemerkt als RVU. Het Hof oordeelt in de kwestie dat sprake is van een regeling die ertoe strekt open te staan voor alle werknemers, ongeacht hun leeftijd. Dat feitelijk de ‘oudere’ werknemer vaker een beroep doet op de regeling maakt dat niet anders. Een inspecteur kan dan ook niet wachten met het afgeven van een beschikking wel of geen RVU tot duidelijk is hoe de regeling in de praktijk uitpakt. De toets die moet worden gehanteerd is of de vertrekregeling – beoordeeld naar objectieve kenmerken en voorwaarden – bedoeld is ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum.

Ook is het Hof niet gebleken dat uit de voorwaarden van de regeling volgt dat feitelijk een uitkering ter overbrugging tot aan het pensioen wordt geboden. Er is geen bepaling opgenomen dat, zoals kenmerkend kan zijn voor een RVU, na beëindiging van het dienstverband geen andere werkzaamheden mogen worden verricht of inkomsten uit andere werkzaamheden in mindering komen op de beëindigingsvergoeding.

Wanneer is een vrijwillige vertrekregeling in een Sociaal Plan een RVU?

Het Hof komt aldus tot het oordeel dat de in het Sociaal Plan overeengekomen vrijwilligers- en plaatsmakersregeling in het onderhavige geval niet kwalificeert als RVU. Uit het oordeel van het Hof is een en ander af te leiden. In gelijke situaties zijn voor het oordeel of een regeling kwalificeert als RVU een aantal vragen van belang:

  • Voorziet de vertrekregeling in een ‘overbrugging’ naar de pensioendatum?
  • Is er een koppeling tussen de regeling en KeuzePensioen?
  • Mogen na beëindiging van het dienstverband geen andere werkzaamheden worden verricht?
  • Komen inkomsten uit andere werkzaamheden in mindering op de beëindigingsvergoeding?
  • Voor welke werknemers staat de regeling open?


Als na beantwoording van deze vragen objectief blijkt dat de regeling niet bedoeld is ter overbrugging of aanvulling van het inkomen tot de pensioendatum, is er geen sprake van RVU.

Enige reserve blijft

De Belastingdienst is tegen het arrest in cassatie gegaan. Het is afwachten of de Hoge Raad het oordeel van het Hof in stand zal laten.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.