De Wet normering topinkomens: werk in uitvoering
Op dit moment is het wetsvoorstel ‘Aanpassingswet WNT’ aanhangig in de Tweede Kamer.
Mr. F.I.M. (Fatou) Tevette
De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) is inmiddels een jaar oud. De WNT blijft een onderwerp van discussie. Zo zijn er het afgelopen jaar verschillende procedures gevoerd over (de toepassing van) de wet door onder andere de Nederlandse Vereniging voor Bestuurders in de Zorg, de NVBZ, en de verenigingen van bestuurders en toezichthouders van woningcorporaties.
Ook zijn er al veel inhoudelijke wijzigingen voorzien van de ‘WNT 1’, zoals de huidige wet inmiddels ook wel wordt genoemd. Er is momenteel een wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer. Tevens is er net een voorontwerp van een wetsvoorstel in consultatie geweest en is er al een volgend wetsvoorstel aangekondigd.
Op dit moment is het wetsvoorstel ‘Aanpassingswet WNT’ aanhangig in de Tweede Kamer. Het is de bedoeling dat de aanpassingen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 in werking treden. Hopelijk is het wetgevingsproces komend voorjaar afgerond. De nota’s van wijziging van de afgelopen maand met betrekking tot de ‘Aanpassingswet WNT’ bieden op enkele punten verduidelijking over de inhoud van het voorstel. Te lezen is bijvoorbeeld dat onder de ‘gewezen topfunctionaris’, zoals bedoeld in de WNT, slechts moet worden verstaan een functionaris die (ook) na inwerkingtreding van de WNT topfunctionaris in de zin van de WNT is geweest. Tevens wordt een – niet onbelangrijke – omissie hersteld. De nota van wijziging voorziet namelijk in overgangsrecht voor de situatie dat al vóór inwerkingtreding van de WNT tussen partijen is overeengekomen dat de topfunctionaris aan het einde van het dienstverband gedurende een bepaalde periode met behoud van salaris – onder welke benaming dan ook – buitengewoon verlof krijgt. De wetsgeschiedenis vermeldt tot nu toe niets over deze situatie en de huidige WNT regelt deze situatie niet expliciet.
Capra heeft het afgelopen jaar al regelmatig over een dergelijke situatie geadviseerd waarin wij het verdedigbare standpunt hebben ingenomen dat dergelijke bestaande afspraken omtrent non-activiteit, met behoud van bezoldiging, moeten worden gerespecteerd. Dit, onder meer gelet op letterlijke tekst van de relevante artikelen, het geldende overgangsrecht ter zake van de ontslagvergoeding en omdat een (algemene) noodzaak tot overgangsrecht is aan te nemen. Nu is duidelijk geworden dat de wetgever deze bestaande afspraken inderdaad wenst te respecteren en een overgangsvoorziening noodzakelijk acht . Afspraken over non-activiteit met behoud van bezoldiging zullen dus, na inwerkingtreding van de aanpassingen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 expliciet worden gerespecteerd ingevolge de WNT. Overigens voor zover deze vallen binnen 4 jaar na de inwerkingtreding van de wet. Dit overgangsrecht komt overeen met het overgangsrecht dat geldt voor ontslagvergoedingen.
Het voorontwerp van het wetsvoorstel ‘Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT ‘, is tot 15 januari jongstleden in consultatie geweest. Het definitieve wetsvoorstel wordt naar verwachting binnenkort aan de Tweede Kamer aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. Dit wetsvoorstel heeft, logischerwijs, voornamelijk tot doel om het wettelijke bezoldigingsmaximum in de WNT te verlagen van 130% van de bezoldiging van een minister, naar 100% van de bezoldiging van een minister. De conclusie dat het salaris van bewindspersonen, in afwijking van het advies van de commissie Dijkstal, definitief niet verhoogd wordt (tot 130% van een ministersalaris) vormt de aanleiding voor het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel beoogt “de bezoldiging van de topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector – in vergelijking met de huidige WNT – over de gehele linie naar een maatschappelijk meer aanvaardbaar, evenwichtiger en meer verantwoord niveau te brengen en onwenselijke salarisontwikkelingen uit het verleden te corrigeren,”, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel. Aangenomen wordt dat ook bij een verlaging van de bezoldigingsnorm er in de publieke en semi-publieke sector nog steeds voldoende gekwalificeerde en deskundige topfunctionarissen gevonden en behouden kunnen worden. Op grond waarvan tot voornoemde aanname is gekomen, is overigens niet geheel duidelijk.
Met betrekking tot het overgangsrecht, wordt in het wetsvoorstel aangesloten bij het overgangsrecht zoals dit reeds in de WNT is opgenomen. Strijd met het recht op eigendom wordt niet aangenomen. Daarnaast wordt in de Memorie van Toelichting aangenomen dat het wetsvoorstel (waarschijnlijk) geen inbreuk maakt op een CAO.
Een volgend wetsvoorstel, te weten het wetsvoorstel om de reikwijdte van WNT uit te breiden – naar alle functionarissen in de publieke en semi-publieke sector – is al aangekondigd.
Vanuit verschillende hoeken is gereageerd op het wetsvoorstel.
De VNG is het bijvoorbeeld eens met de verlaging van het wettelijke bezoldigingsmaximum. Wel spreekt de VNG alvast haar zorg uit over het voornemen om de werking van de WNT uit te breiden naar alle medewerkers, mede in het licht van het generieke verbod met betrekking tot variabele beloningen. De VNG meent dat het bezoldigingsmaximum er eventueel toe kan leiden dat gemeenten in de toekomst problemen ondervinden bij het werven en behouden van gekwalificeerde topfunctionarissen. De VNG geeft de minister in overweging om de WNT periodiek te evalueren.
De Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders in de Zorg, de NVTZ, onderschrijft het uitgangspunt dat de bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector gematigd moet zijn en dat excessen moeten worden voorkomen. De NVTZ constateert echter, onder andere, dat een deugdelijke en juridisch houdbare motivering ontbreekt. Ook heeft de NVTZ heeft ernstige vragen bij de zorgvuldigheid die betracht wordt, mede gelet op de opeenvolging van wetgeving en regelingen in zeer korte tijd inzake de bezoldiging van topfunctionarissen in de zorg. Bovendien wordt gewezen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die door de NVTZ en de NVZD is genomen, door de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ) op te stellen. De BBZ is in 2009 in werking getreden en wordt goed nageleefd, aldus de NVTZ. De NVTZ geeft de minister in overweging om een commissie in te stellen, die alle aspecten van een mogelijke verdere verlaging van de bezoldigingsnorm en de mogelijke gevolgen daarvan in haar onderzoek betrekt.
Ook de regionale netwerkbedrijven Alliander en Enexis uiten hun zorg over de verlaging van de bezoldigingsnorm. De voorzitters van de Raden van Commissarissen schrijven onder andere dat er nu al problemen worden ondervonden door de WNT. Topfunctionarissen met de juiste competenties zijn niet te vinden of verlaten de eigen sector vanwege de WNT. Dit scenario is al werkelijkheid geworden voor enkele topfunctionarissen. Als oplossing stellen de netwerkbedrijven voor dat in overeenstemming met de WNT een hogere (sectorale) bezoldigingsmaximum wordt vastgesteld in verband met de bijzondere marktomstandigheden.
De vakcentrale voor middelbaar en hoger opgeleid personeel, de MHP, meent onder andere dat de overheid tenminste medeverantwoordelijk is te achten voor het klimaat – van excessieve beloningen – dat is ontstaan. Daarom moet de overheid meer genuanceerd tegen de materie aankijken en gericht bijsturen. De MHP meent tevens dat met de WNT de kwaliteit van de (semi-)publieke sector verder in het gedrang komt. De MHP vraagt zich af hoe uitzonderlijk talent de toekomst nog aangenomen kan worden en behouden kan blijven.
Het uitgangspunt dat de bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector gematigd moet zijn en dat excessen moeten worden voorkomen, is te onderschrijven. Over de gekozen weg kan worden getwijfeld, al is de WNT natuurlijk een feit. De Raad van State heeft zich in het wetgevingsproces met betrekking tot de huidige WNT ook de vraag gesteld of het niet voor de hand had gelegen te volstaan met een meer specifieke (sectorgewijze) aanpak, gericht op die sectoren waar zich concrete problemen voordoen. De Raad van State heeft erop gewezen dat uit de evaluatie van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) naar voren kwam dat de Wopt goed leek te werken en dat de bezoldiging van topfunctionarissen zich in het algemeen niet excessief ontwikkelde. Daarnaast heeft de Raad van State erop gewezen dat in sectoren waar de overheid geen directe invloed kon uitoefenen, vormen van zelfregulering in de vorm van beloningscodes tot stand kwamen. Ook wees de Raad erop dat de overheid in verschillende sectoren reeds over mogelijkheden beschikte om dwingende eisen te stellen aan de bezoldiging van topfunctionarissen.
In hoeverre de geuite zorgen en constateringen reden zullen zijn voor een nadere (juridische) onderbouwing of een nader onderzoek door de wetgever in verband met het wetsvoorstel om de bezoldigingsnorm te verlagen, is nog de vraag. Er zijn wel enkele valide argumenten genoemd. De beoogde wijzigingen met terugwerkende kracht, de onduidelijkheden en omissies in de wet en de opeenvolgende wetsvoorstellen en (nota’s van) wijzigingen, duiden niet per se op een zorgvuldig wetgevingsproces. Wordt vervolgd..
Capra houdt het voor u in de gaten.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.