Alle whitepapers

Personeelsmonitor provincies 2011

De volgende ontwikkelingen zijn bijzonder van belang voor het te voeren HRM-beleid door provincies.

 • De werkgelegenheid bij de provincies is met 4,4% gedaald. Een dergelijke afname is sinds de eerste personeelsmonitor (1994) nog niet voorgekomen. Naar verwachting zal de werkgelegenheid nog verder afnemen. Dit in verband met de uitplaatsing van werknemers naar regionale uitvoeringsdiensten omgevingsrecht en taakstellingen als gevolg van bezuinigingen op het provinciefonds.

• De gemiddelde leeftijd van provincieambtenaren is wederom gestegen. Eind 2011 is deze gemiddelde leeftijd 47,2 jaar, een toename met 0,7 jaar ten opzichte van 2010.

• Het aandeel vrouwen in fte is licht gestegen. Eind 2011 is 39% van het totale aantal fte vrouw. Het aandeel vrouwen in hogere functies is zeer licht gedaald.

• Het aandeel allochtonen is gelijk gebleven ten opzichte van 2010, dus de stijging van het jaar daarvoor is gehandhaafd. In 2011 is 4,2% van het totale aantal fte bij de provincies niet-westers allochtoon. In 2009 was dit nog 3,7%.

• Een groot deel van de medewerkers die bij de provincie binnenkomen blijft ook lang werken bij de provincies. De gemiddelde diensttijd bij de provincie is 14,6 jaar.

• Het aantal medewerkers dat op het maximum van de schaal zit is in 2011 weer toegenomen en is nu 69% van het totale personeelsbestand. In 2009 was dit nog 63%.

• Het ziekteverzuim is licht gestegen, van 4,3 naar 4,5. Als echter op lange termijn wordt gekeken is er wel een forse reductie behaald. In 2001 was het ziekteverzuim nog 6,3%.

• Ondanks de afname van het personeel is de totale loonsom bijna gelijk gebleven. Dit wordt verklaard door de geringe nieuwe (relatief goedkope) instroom, de toename van het aantal medewerkers op het maximum van de schaal, de stijging van de pensioenpremie en de salarisstijging als gevolg van cao-afspraken.

• De toepassing van het beloningssysteem verloopt goed. De overgrote meerderheid van de provinciemedewerkers heeft een planningsgesprek (93%), een voortgangsgesprek (88%) en een beoordelingsgesprek (90%) gevoerd. Van de beoordeelde werknemers krijgt 92% de beoordeling ‘normaal/ goed’.

• Het gebruik van de IKAP-regeling om meer of minder te gaan werken neemt, net als de voorgaande jaren, toe. Er is hier een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen te zien. Vrouwen kopen vaker verlof en mannen verkopen vaker verlof. Provinciebreed bezien blijft het redelijk met elkaar in evenwicht. Netto is er sprake van een capaciteitsverlies van 8,0 fte voor alle provincies samen.

• In 2011 is de externe mobiliteit fors teruggelopen. Er zijn minder mensen in- en uitgestroomd. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het ontbreken van vacatures buiten en binnen de provincies.

• Provincies hebben in 2011 2,1% van de loonsom uitgegeven aan loopbaan, scholing en mobiliteit. Dit ligt boven de cao-norm van 2% maar is wel een daling ten opzichte van 2009 en 2010. Waarschijnlijk hangt dit samen met de invoering van het Persoonlijk Ontwikkel Budget (POB). Provincies reserveren geld voor het POB, dat ter beschikking staat tot de medewerkers om in te zetten ten behoeve van hun loopbaan.

Inhoudsopgave

1 Werkgelegenheid

2 Leeftijdsopbouw

3 Beloning en loonkosten

4 Keuze in arbeidsvoorwaarden, werktijden en verlof

5 Dienstverband en mobiliteit

6 Beoordelen en belonen

7 Ziekteverzuim

8 Opleiding en ontwikkeling

9 Sociale zekerheid

Whitepaper aanvragen

Aanhef