Kabinet wil geen ruimere vermogensgrens lokale belastingen
De Jonge raadt een motie van NSC en GroenLinks-Pvda om de vermogensgrenzen gelijk te trekken met die van de Participatiewet af.
Demissionair minister Hugo de Jonge voelt er niets voor om de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van lokale belastingen gelijk te stellen aan de vermogensgrenzen van de Participatiewet. Dat laat hij weten in reactie op een motie van NSC en GroenLinks-PvdA.
Motie
Kamerleden Palmen (NSC) en Mohandis (GroenLinks-PvdA) presenteerden tijdens het Tweeminutendebat Armoede en Schuldenbeleid op 28 februari jongstleden een motie waarin ze de regering verzochten om de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van lokale belastingen gelijk te stellen aan de vermogensgrenzen van de Participatiewet. Op dit moment mogen gemeenten en waterschappen voor de lokale belastingen zelf een vermogensgrens bepalen tot een maximum van bijna 3,5 duizend euro voor een alleenstaande, al zijn veel gemeenten strenger dan nodig. Voor de participatiewet is die grens landelijk gelijkgesteld en bijna het dubbele.
Buffer mag nu niet
Als argumenten voor de motie brachten de Kamerleden in dat de lokale heffingen dit jaar flink stijgen, en dat het hebben van een kleine financiële buffer nu betekent dat je geen recht hebt op kwijtschelding voor bijvoorbeeld de afvalstoffenheffing. De gemeente Utrecht wilde recent met soortgelijke argumenten de vermogensgrens voor de gemeentebelastingen verhogen, maar werd vervolgens door de minister teruggefloten. Ook op het initiatief van Palmen en Mohandis reageert de Jonge niet positief.
Andere impact
Volgens het kabinet is er namelijk een goede reden dat de vermogensgrenzen voor de bijstand en de lokale belastingen niet gelijk zijn. ‘Net als bij de rijksbelastingen betalen mensen lokale belastingen omdat ze gebruik of profijt hebben van voorzieningen. De bijstand daarentegen is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Het al dan niet recht hebben op de bijstand heeft dan ook een andere impact voor mensen dan het al dan niet moeten betalen van de lokale belastingen.’
Wetgeving en belastingdruk
Verder brengt de minister in dat het rijk volgens de huidige wetgeving niet zomaar een nieuwe vermogensgrens mag opleggen aan gemeenten. Als het rijk dat toch wil doen moet zij aangeven op welke wijze eventuele gederfde inkomsten worden gedekt. Daarnaast verwacht De Jonge, zeker bij Waterschappen die hun taken bekostigen uit het eigen belastingstelsel, een toename van de belastingdruk voor ingezetenen die geen kwijtschelding ontvangen. Ook voor gemeenten is het gebruikelijk om lagere belastinginkomsten door huishoudens met kwijtschelding te compenseren met een hoger tarief voor de rest van de inwoners.
Werkende middenklasse geraakt
‘De werkende middenklasse’ wordt hierdoor geraakt, waarschuwt De Jonge. ‘Tenzij de gemeenten en waterschappen de belastingen niet verhogen, maar dan zullen er in de uitvoering pijnlijke keuzes moeten worden gemaakt, of het rijk moet de terugval in inkomsten compenseren. In dit laatste geval moet de motie van dekking worden voorzien.’ Hij gaat in de brief verder niet in op de argumenten vóór het uitvoeren van de motie.
Werken loont minder?
De Jonge zegt ten slotte, opmerkelijk genoeg, dat een verruiming van de vermogensgrens zou betekenen dat werken minder gaat lonen. Gemeenten hanteren naast de vermogensgrens ook nu al een inkomensgrens. Inwoners die werken en daarmee meer verdienen dan een salaris rond bijstandsniveau hebben daarom per definitie al geen recht op kwijtschelding van de lokale lasten.
In de gegeven situatie betalen andere belastingplichtigen mede de lasten van de vrijgestelde belastingplichtigen. Daarvoor hebben we echter een evenredig belastingstelsel. Willen we ooit zoveel mogelijk afkomen van het toeslagenstelsel dan zullen er andere wegen moeten worden gevonden om hierin tegemoet te komen (bijv. via een hogere heffingskorting op maximale inkomsten in groep 1).