Maak jeugdzorg overbodig; tip 3. ‘Leve het voorveld’
Mijn derde tip aan de gemeenten als toekomstige opdrachtgevers om jeugdzorg zoveel mogelijk overbodig te maken gaat over slim investeren in het “voorveld”. Ten eerste moet het natuurlijk verboden worden om nog langer te spreken van “voorveld”.
Het is immers een term die hoort bij het “jeugdzorgcentrisme” waar we afscheid van moeten nemen. Daarover lijkt inmiddels wel een – mijns inziens terechte – nationale consensus over te zijn ontstaan. Jeugdzorgproblematiek moet niet worden geëxporteerd naar speciale voorzieningen maar worden geïmporteerd naar het gewone leven. Herstel van het gewone leven moet het doel zijn. Niet het “voorveld” maar de “pedagogische civil society” moet een beroep op jeugdzorg zoveel mogelijk overbodig maken.
De gemeente is de bestuurslaag bij uitstek om die “pedagogische civil society” te stimuleren. Een immense niet te onderschatten opgave die makkelijker gezegd is dan gedaan. Want als het makkelijk was dan waren gemeenten er in het kader van hun WMO-verantwoordelijkheid al eerder in geslaagd om een einde te maken aan het stijgende beroep op dure jeugdzorg. Dan waren de gemeenten al veel verder geweest in het vormgeven van de op zich prima ontwikkeling richting laagdrempelige Centra voor Jeugd en Gezin. Uit evaluaties blijkt dat vele gemeenten weliswaar gestart zijn met de invoering, maar nog stevig worstelen met vraagstukken van precieze vormgeving, uitbouw naar integrale dienstverlening van min negen maanden tot aan 23 jaar, voorkomen van nieuwe bureaucratie en het bevorderen van daadwerkelijke betere samenwerking tussen alle betrokken instanties.
Interessant voor gemeenten is dat juist ervaringen in het oplossen van bureaucratische en samenwerkingsknelpunten in de “hoogdrempelige” complexe jeugdzorg veel leerpunten opleveren voor het slim vormgeven van de “laagdrempelige” Centra voor jeugd en gezin. Zo is het bijvoorbeeld niet aan te raden CJG’s vorm te geven als nieuwe “kathedralen”. Er is op zich, vanuit “gebruiksgemak” en bevorderen van samenwerking, veel te zeggen voor het huisvesten van allerlei laagdrempelige voorzieningen in één gebouw. Maar huisvesting in één gebouw is nog geen garantie voor een goede dienstverlening. Alles onderbrengen in één nieuwe organisatie is dat ook niet. Waar het vooral om gaat is het realiseren van slimme verbindingen tussen verschillende organisaties die in een netwerk samenwerken. Een netwerk dat ook deels virtueel kan zijn, in plaats van volledig ondergebracht in één gebouw waarin je net zo makkelijk kunt verdwalen. Gemeenten zouden er dus verstandig aan doen zich te bekwamen in kunst van het netwerkmanagement.
Goed netwerkmanagement betekent onder meer dat je de uitvoeringslogica en leefwereld laat domineren boven de beleidslogica en de systeemwereld. Dat betekent bijvoorbeeld dat je qua werkwijze zo veel mogelijk aansluit bij de plekken waar de kinderen veelvuldig te vinden zijn, zoals het gezin, de buurt, de consultatiebureaus en de scholen. Dat de professionals die met kinderen werken vooral op die plekken samen met ouders en kinderen werken aan het oplossen van problemen. Van groot belang daarbij is dat de (regie op de) samenwerking tussen betrokken professionals vooral op werkvloerniveau gestalte krijgt. Op basis van korte lijnen tussen elkaar persoonlijk kennende professionals die elkaar, met mandaat vanuit de moederorganisaties, snel weten te vinden (telefonisch of “face to face”) en kunnen handelen direct als het nodig is, in plaats alles op te sparen tot aan het eerstvolgende casusoverleg.
Veel problemen kunnen op deze manier in een vroegtijdig stadium worden ondervangen. Voor de meer complexe problemen verdient het aanbeveling om deze te bespreken in één lokaal gezinsoverleg onder regie van de gemeente in plaats van in de vele verschillende casuïstiek overleggen waarvan nu nog veelal sprake is. In die lappendeken aan casuïstiek overleggen worden vaak dezelfde kinderen besproken net vanuit een andere dominante invalshoek, zoals bijvoorbeeld in de veiligheidshuizen. Ook komt het veel voor dat kinderen uit hetzelfde problematische gezin afzonderlijk worden besproken in verschillende overleggen zonder zicht op de totale gezinssituatie. Dit alles is een recept voor collectieve machteloosheid, afschuifgedrag en niet effectief (want niet gezinsgericht) werken.
Wanneer in zo’n lokaal gezinsoverleg een goede gezinsgerichte analyse is gemaakt van de problematiek, verdient het aanbeveling om een gezinsmanager verantwoordelijk te maken voor de regie op de aanpak van de problemen van het hele gezin. Gezinsmanagement vanuit Bureaus Jeugdzorg is een effectieve werkwijze gebleken ten aanzien van de aanpak van multiprobleemgezinnen in het zwaardere dwang en drang kader. Dus waarom niet ook gezinsmanagement “light” inzetten op het moment dat de problemen nog niet stevig uit de hand gelopen zijn? Zo’n gezinsmanager ontleent zijn/haar effectiviteit vooral aan drie zaken. Doorzettingsmacht via de bevoegdheid om te escaleren (desnoods tot aan de burgemeester aan toe) bij knelpunten en onvoldoende samenwerking op werkvloerniveau, het vertrouwen dat ontstaat door het zijn van het vaste gezicht in het gezin en de professionele handelingsbekwaamheid om gezaghebbend en daadkrachtig te opereren in zowel het complexe gezin als in het complexe uitvoeringsveld.
Resteert de vraag waar de gemeente deze lichte vorm van gezinsmanagement moet positioneren. Mijn advies is om gezinsmanagement nadrukkelijk als kerntaak van de gemeente zelf te organiseren op uitvoerend niveau. Uitbesteden van deze overheidstaak aan een zorgaanbieder betekent immers dat de gezinsmanager in kwestie in een dubbelrol komt van regievoerder en zorgaanbieder. Daarmee zou de gemeente een cruciale functie om de jeugdzorg effectief en qua kosten beheersbaar te houden uit handen geven. Het verdient dan ook aanbeveling om deze laagdrempelige vorm van gezinsmanagement in eigen beheer uit te voeren. Te denken valt aan het onderbrengen bij uitvoerende gemeentelijke diensten als de GGD en de sociale dienst afhankelijk van welke problematiek het meest dominant is in het gezin.
Erik Gerritsen
Beste Alexander en Janicos het is duidelijk ook uit jullie reacties op mijn andere columns dat ik bij jullie geen goed kan doen. Ik geef jullie nog één ding mee: ik garandeer jullie dat als mijn tips niet worden overgenomen het aantal situaties waarin jeugdzorgproblematiek onnodig verergert alleen maar verder zal stijgen. Dus meer ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen en meer werkgelegenheid voor de BJZ's. Precies waar jullie zo bang voor zijn en terecht! Want alle kwetsbare kinderen die bij de BJZ's terecht komen betekenen dat er in het traject daarvoor alles is misgegaan. Wij mogen dan de scherven oprapen en weer in elkaar lijmen. Dat is prachtig en dankbaar werk, maar liever zouden ook alle BJZ-ers willen dat ze niet meer nodig waren.