Provincies vinden nog steeds geen ondergrens voor stikstofmodel
Het IPO bestelde een onderzoek bij de Universiteit van Amsterdam en TNO. Maar een helder antwoord blijft uit.
Al vier jaar lang zeggen wetenschappers dat de overheid werkt met ‘schijnzekerheid’ bij het gebruik van stikstofberekeningen voor de vergunningverlening voor boeren en bouwprojecten. Er wordt met zulke kleine stikstofdeposities op natuurgebieden gerekend, dat ze niet meetbaar zijn.
Politiek was dit lange tijd nauwelijks punt van discussie. Dat veranderde na de overwinning van de BBB bij de provinciale statenverkiezingen, en later de PVV en NSC bij de landelijke. Maar nog steeds lukt het onderzoekers niet een betrouwbare rekenkundige ondergrens aan te wijzen voor de stikstofberekeningen.
Een nieuw onderzoek
Dat bleek dinsdag uit een nieuw rapport van onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en onderzoeksinsituut TNO. Zij schreven dit in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het besluit hiertoe werd genomen toen huidig landbouwminister Femke Wiersma als Friese gedeputeerde de voorzitter was van de betreffende werkgroep binnen dit overleg van provinciale bestuurders. Eén reden om een rekenkundige ondergrens in te willen voeren, net zoals omliggende landen als Duitsland en Denemarken die hebben, is dat die ondergrens de juridische mogelijkheid biedt de paar duizend PAS-melders in Nederland te legaliseren.
Een andere reden is dat dan niet langer natuurvergunningen nodig zijn voor ‘projecten’ die weinig stikstofdepositie geven. Nu werkt Nederland met een drempelwaarde van 0,005 mol per hectare per jaar, wat in de praktijk niet van nul te onderscheiden is. Deze hoeveelheid is niet wetenschappelijk gestaafd, maar geboren uit computertechnische redenen en uit het voorzorgsprincipe. Andere landen hebben een ondergrens van 10 mol per hectare per jaar, of meer. De onderzoekers stellen wel dat ook die waarden niet puur wetenschappelijk zijn.
Geen aangrijpingspunten
Eerder is er in Nederland wel een afkapgrens van 25 kilometer toegevoegd aan de stikstofberekeningen, een grens die de Raad van State heeft goedgekeurd. De wetenschappelijke argumentatie hiervoor was dat voor een betrouwbare stikstofmodellering de metereologie min of meer constant moet zijn. Binnen de tijdspanne van in elk geval één uur is dit wel het geval, wat met de gemiddelde Nederlandse windsnelheden een depositieafstand oplevert van 25 kilometer. Maar een vergelijkbare redenering is er in de atmosfeerwetenschap niet te vinden voor de omvang van stikstofdeposities. De onderzoekers hebben daarom geen aangrijpingspunten voor een rekenkundige ondergrens.
Die ondergrens moet er toch zijn
Het IPO wil nu met het landbouwministerie een vervolgonderzoek beginnen. De conclusie van de huidige studie is dat er wel degelijk een rekenkundige ondergrens te vinden moet zijn, maar dat die niet te bespeuren is via de weg van de atmosfeerwetenschap. De mate van stikstofdepositie wordt namelijk sterk bepaald door lokale factoren, schrijven de onderzoekers, zoals vegetatie, bodemgesteldheid en weersomstandigheden. Maar daar zijn slechts weinig harde gegevens over. Om die reden moeten er veel meer veldexperimenten worden gedaan. Het probleem is dat dit minimaal vijf jaar zal vergen. In de politiek is dat een eeuwigheid.
Een tweede oplossingsrichting die de onderzoekers noemen, is een andere omgang met het AERIUS-rekenmodel zelf: kijken of het stikstofmodel wel van toepassing kan zijn op kortlopende projecten zoals woningbouw; besluiten om deposities niet meer te berekenen op een zo hoge resolutie als één hectare; of bestuderen of meerdere projecten samen beoordeeld kunnen worden in plaats van individueel. Op deze manieren verdwijnt een deel van de modelonzekerheid.
Wat is de urgentie?
Maar wat is de urgentie van al deze onderzoeken naar een mogelijke rekenkundige ondergrens? Een antwoord komt van BBB-gedeputeerde Jelle Beemsterboer in Noord-Holland, de opvolger van Femke Wiersma in de IPO-werkgroep. ‘Aan de ene kant voelen we ons als medeoverheid verantwoordelijk voor natuurherstel’, laat hij dinsdag weten. ‘Aan de andere kant zijn we heel blij dat nu uit het onderzoek blijkt dat het waarschijnlijk niet redelijk is om voor tijdelijke projecten zoals bouwfases van woningen – al moet nog onderzocht worden voor welke tijdelijkheid dit precies geldt - de vergunningsaanvraag via het stikstofmodel te toetsen. Het gros van de projecten heeft een kleine stikstofbijdrage, onder de één mol per hectare per jaar. Er zijn nu tal van zaken, zoals wegenbouwprojecten, duurzame energieprojecten, de PAS-melders, afhankelijk van een natuurvergunning die getoetst wordt op een heel kleine stikstofbijdrage. Er is daarom een grote urgentie om te weten of je die rekenkundige ondergrens kunt vaststellen.’
De hamvraag
De hamvraag die hieronder ligt, benadrukt hij, is voor welk deel van de stikstofemissies een individu aansprakelijk kan worden gesteld en voor welk deel de overheid de eindverantwoordelijkheid draagt. Zou er een rekenkundige ondergrens van kracht worden, dan is het gevolg dat de rijksoverheid een groter deel van de stikstofreductie met generieke maatregelen voor haar rekening moet nemen, zoals met de verschillende stoppersregelingen voor boeren.
Dissonant geluid
Een dissonant geluid kwam dinsdag van Arthur Petersen, lid van de wetenschappelijke klankbordgroep van het onderzoek. Petersen, hoogleraar in Londen, is al langer kritisch op de stikstofmodelleringen en leidde kortgeleden een wetenschappelijke auditcommissie die al even scherp oordeelde over de rol van het RIVM hierin. In zijn ogen kan de rekenkundige ondergrens direct naar 1 mol per hectare per jaar, omdat daaronder de modellering niet met zekerheid van nul te onderscheiden is. ‘Wat het hele veld wel voelt, is dat we nu in een situatie zitten met teveel schijnzekerheid en disproportionaliteit’, zei hij tijdens de presentatie van het onderzoek. ‘Je hebt het nu in feite over een onmeetbare depositie, die met een waarde van 0,005 mol per hectare per jaar ook nog eens duizend keer kleiner is dan de precisie waarmee we de Kritische Depositiewaarde vaststellen.’
Het voorzorgsbeginsel
De huidige, lage ondergrens voor de stikstofberekening is er volgens Petersen gekomen vanuit het voorzorgsprincipe, zoals die inderdaad in de Europese Habitatrichtlijn genoemd wordt. Maar dat beginsel moet proportioneel gebruikt worden. Volgens hem is de huidige Nederlandse vergunningverlening ‘juridisch aanvechtbaar’. Hij is ervan overtuigd dat wetenschappers nu al een expertoordeel kunnen vormen op basis waarvan de politiek een besluit kan nemen over een rekenkundige ondergrens. Zekerheidshalve moeten de bestuursrechters van de Raad van State wel nog bevestigen dat ook zij dit juridisch overtuigend vinden.
Reacties: 2
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.