Een ‘belangrijke’ organisatiewijziging volgens de Wet op de ondernemingsraden
Wat moet er onder ‘belangrijk’ worden verstaan?
De ondernemingsraad heeft op grond van artikel 25, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) adviesrecht over elk voorgenomen besluit van de ondernemer tot -kortgezegd- reorganisatie. Hierbij moet het dan wel gaan om een ‘belangrijke’ reorganisatie. Immers, op een niet-belangrijke organisatiewijziging ziet het adviesrecht van de ondernemingsraad niet. De vraag is wat onder ‘belangrijk’ verstaan moet worden.
In dit artikel ga ik u voor het antwoord op deze vraag enkele handvatten geven.
Het begrip ‘belangrijk’ volgens de toelichting op de wet
In 1979 schreven de verantwoordelijke Ministers aan de Eerste Kamer dat: “Of een bepaald besluit al dan niet als belangrijk moet worden aangemerkt is gerelateerd aan de omvang en de aard van de activiteiten van de onderneming in zijn geheel. Een besluit dat voor de ene onderneming belangrijk is, behoeft dat dus voor de andere onderneming niet te zijn. In twijfelgevallen doet de ondernemer er verstandig aan zekerheidshalve toch het advies van de ondernemingsraad te vragen[1]”.
In de rechtspraak wordt deze uitleg niet als norm gebruikt maar als invalshoek. Andere factoren die meewegen zijn:
- de sociale factoren (wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid, de werkzaamheden, hoeveel werknemers worden getroffen door het besluit, enzovoorts);
- de procedurele factoren (de frequentie waarmee door de ondernemer dergelijke besluiten worden genomen en de geldingsduur van het besluit);
- de economische en organisatorische factoren (de verhouding van de in te krimpen c.q. te wijzigen werkzaamheden op het totaal van de werkzaamheden).
Navolgend bespreek ik kort een aantal belangrijke uitspraken waarin het begrip ‘belangrijk’ inkleuring heeft gekregen.
Het begrip ‘belangrijk’ volgens de rechtspraak
Statutenwijziging Intergas
Intergas N.V. waarvan een nutsbedrijf onderdeel uitmaakte, besloot de statuten zodanig te wijzigen dat het publieke karakter van de onderneming zou komen te vervallen. Intergas N.V. had hierover geen advies gevraagd aan de ondernemingsraad, omdat het om geen belangrijke organisatiewijzing zou gaan. De ondernemingsraad stelde zich op het standpunt dat dat ten onrechte was maar op 30 december 2003 (JAR 2004/45) oordeelde de Ondernemingskamer dat een statutenwijziging van een N.V. waardoor deze niet langer een overheidsbedrijf zou zijn, geen belangrijk besluit was waarover de ondernemingsraad adviesrecht had.
De Ondernemingskamer overwoog: “Dat de wijziging van de naam, het doel en het maatschappelijk kapitaal van de ondernemer op zichzelf geen wijziging mee brengen in de organisatie van de onderneming. Evenmin geldt dat voor de openstelling van het aandeelhouderschap voor niet-publieke lichamen. Voorts is niet gebleken dat de wijzigingen raken aan de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming. Bovendien brengt het besluit geen wijziging in de omvang van de medezeggenschapsrechten van de OR en is er geen reden om aan te nemen dat die rechten niet ten volle kunnen worden uitgeoefend, indien het te eniger tijd tot een fusie- of samenwerkingsbesluit zou komen”.
Dit zou anders zijn als een statutenwijziging wel leidt tot belangrijke wijzigingen in de organisatie van de onderneming of tot een belangrijke wijziging in de bevoegdheden binnen de onderneming. Dan heeft de ondernemingsraad wel adviesrecht.
Uitbreiding directie KG Holding van twee naar drie directeuren
KG Holding besloot de directie uit te breiden van twee naar drie directeuren. De ondernemingsraad adviseerde negatief waarop KG Holding toch besloot de uitbreiding door te zetten omdat het niet om een belangrijke organisatiewijziging zou gaan. Aan de orde kwam de vraag of de ondernemingsraad wel beroepsrecht toekwam. Immers, over de benoeming of het ontslag van een directeur heeft de ondernemingsraad op grond van artikel 30 van de WOR weliswaar adviesrecht maar kan daartegen niet in beroep. De Ondernemingskamer oordeelde dat de ondernemingsraad wel degelijk ontvankelijk was in haar beroep omdat met de uitbreiding van de directie sprake was van een belangrijke wijziging in de verdeling van de bevoegdheden en in de organisatie van de onderneming. Niet op grond van artikel 30 van de WOR maar op grond van artikel 25, lid 1 van de WOR komt de ondernemingsraad daarover adviesrecht toe (JAR 2004/47).
Inkrimping werkzaamheden Atlassian Groep
Bij de Atlassian Groep werken wereldwijd circa 7000 werknemers, waarvan 524 in Nederland. De Atlassian Groep besloot te gaan reorganiseren, waardoor er 500 werknemers wereldwijd ontslagen zouden worden, waarvan 17 in Nederland. Het reorganisatiebesluit werd niet voorgelegd aan de ondernemingsraad, omdat de Atlassian Groep van mening was dat het besluit niet belangrijk was, nu het aantal ontslagenen in Nederland relatief gering was, namelijk circa 2% van het totale personeelsbestand. De Ondernemingskamer oordeelde dat dit ten onrechte was. Het reorganisatiebesluit betrof immers de opheffing van een gehele afdeling, dat gevolgen had voor de rest van de onderneming. Daarom betrof het besluit een belangrijke wijziging van de organisatie, dat ter advisering aan de ondernemingsraad voorgelegd had moeten worden (Ondernemingskamer 6 juli 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:1899)).
Inkrimping werkzaamheden Isala Klinieken
De inkrimping daarentegen van de formatie van de stichting Isala klinieken met 1,2 fte, dat gevolgen had voor slechts twee werknemers, achtte de Ondernemingskamer niet belangrijk. In de overwegingen van de Ondernemingskamer speelde enerzijds het totale personeelsbestand van circa 6000 werknemers een rol (waarvan 856 binnen het te reorganiseren organisatieonderdeel) en anderzijds dat er geen gedwongen ontslagen zouden vallen: “Op zichzelf is niet uitgesloten dat een in absolute zin geringe inkrimping van werkzaamheden niettemin beschouwd kan worden als een belangrijke inkrimping in de hiervoor bedoelde zin (bij voorbeeld als een kleine dienst geheel of nagenoeg geheel wordt opgeheven), maar dat een dergelijke specifieke situatie zich hier voordoet is gesteld noch gebleken” (Ondernemingskamer 22 maart 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AX7737)).
Sluiting van twee afdelingen Chiron
Chiron, een internationaal biofarmaceutisch bedrijf, besloot de activiteiten van twee afdelingen geheel te staken en deze afdelingen te sluiten. Als gevolg hiervan zou het dienstverband van drie werknemers worden beëindigd. Chiron was van mening dat hierover geen advies gevraagd hoefde te worden aan de ondernemingsraad omdat het geen belangrijk besluit zou zijn. De Ondernemingskamer (JAR 2004/61) was het hier mee eens. Hierin speelde een grote rol dat als gevolg van allerlei ontwikkelingen, de werkzaamheden van beide afdelingen al enkele jaren waren uitgehold: “Tegen deze achtergrond bezien betreft het besluit tot sluiting van de bewuste afdelingen naar het oordeel van de Ondernemingskamer slechts een logisch gevolg van de voornoemde — in het verleden in gang gezette — ontwikkelingen en kan dit besluit als zodanig niet worden beschouwd als een belangrijk besluit ter zake waarvan de ondernemingsraad op voet van artikel 25 lid 1 aanhef en onder c onderscheidenlijk d WOR een adviesrecht toekomt. Dat —als gesteld door de ondernemingsraad— niet sprake is van één aanwijsbaar besluit in het verleden waaruit de sluiting als logisch gevolg voortvloeit, doet daar niet aan af”.
Vermindering cabinepersoneel KLM
Het besluit van KLM om met één cabinebemanningslid minder te gaan werken op een deel van de intercontinentale vluchten beoordeelde de Ondernemingskamer als niet belangrijk (ECLI:NL:GHAMS:2017:172). Van belang hierbij was dat er geen werkgelegenheid zou verdwijnen. Verder overwoog de Ondernemingskamer, dat met instandhouding van taken en bevoegdheden het cabinepersoneel met minder medewerkers hetzelfde werk moest blijven verrichten, zij het met ietwat meer werkdruk. Een verzwaring van het eigen, ongewijzigd takenpakket zonder dat er iets wijzigt in taken en bevoegdheden, maakt volgens de Ondernemingskamer niet dat een besluit tot reorganisatie als belangrijk in de zin van artikel 25 van de WOR moet worden beschouwd.
Inkrimping werkzaamheden Spotify
Op 22 december 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:3520) tot slot deed de Ondernemingskamer uitspraak in een zaak van de Ondernemingsraad van Spotify tegen Spotify. Spotify had aangekondigd dat er wereldwijd bij het bedrijf 17% van de werknemers ontslagen zouden worden, waarvan 19 in Nederland (11%). Spotify meende dat dit besluit niet aan de Ondernemingsraad voor advies voorgelegd behoefde te worden, omdat de inkrimping van de werkzaamheden in Nederland beperkt was en niet kon worden gezien als een ‘belangrijke inkrimping’ in de zin van art. 25 lid 1 sub d WOR. Een van de argumenten van Spotify was dat nu het ging om minder dan 20 ontslagenen, waardoor de Wet melding collectief ontslag niet van toepassing was (de Wet melding collectief ontslag ziet op ontslagenen van tenminste 20 werknemers), het besluit niet belangrijk was. Daarnaast was er volgens Spotify geen sprake van een belangrijke wijziging in de organisatie van Spotify NL, nu de organisatiestructuur van Spotify in Nederland nauwelijks zou worden gewijzigd.
De Ondernemingskamer kon Spotify hierin niet volgen. Van de 172 in Nederland werkzame werknemers zouden er 19 hun baan verliezen. De Ondernemingskamer overwoog dat dit een belangrijke inkrimping van de omvang van de werkzaamheden van de onderneming Spotify betreft. Het besluit heeft daarnaast zwaarwegende gevolgen voor de werknemers die het treft, zij verliezen hun vaste baan. Spotify had daarnaast wel gesteld dat de organisatiewijziging niet belangrijk was maar had ondanks aandringen van de ondernemingsraad alleen algemene informatie over de inhoud en de gevolgen van het reorganisatiebesluit verstrekt. Hierdoor was niet duidelijk welke gevolgen de inkrimping concreet zou hebben voor de aard en omvang en inrichting van de werkzaamheden en voor de medewerkers in de andere teams en wat dit betekent voor de organisatie van Spotify NL. Om deze reden is de Ondernemingskamer er vanuit gegaan dat het reorganisatiebesluit niet alleen een belangrijke inkrimping van de werkzaamheden betreft maar ook een belangrijke wijziging in de organisatie van Spotify NL zoals bedoeld in artikel 25 lid 1, onder d en onder e WOR.
Conclusie
Uit het vorenstaande overzicht van enkele belangrijke uitspraken van de Ondernemingskamer kan worden opgemaakt dat de vraag of een reorganisatiebesluit in de zin van artikel 25, lid 1 van de WOR als belangrijk moet worden aangemerkt, afhankelijk is van de exacte situatie, de sociale, economische, procedurele, organisatorische gevolgen daarvan alsmede de context waarin het reorganisatiebesluit genomen wordt.
In dit artikel laat ik buiten beschouwing dat bij overheidswerkgevers vaak het primaat van de politiek van toepassing is bij belangrijke organisatiewijzigingen, wat dan gevolgen heeft voor het adviesrecht van de ondernemingsraad. Zie daarvoor mijn artikel over het primaat van de politiek bij medezeggenschap.
In het geval u worstelt met de vraag of de organisatiewijziging die voorligt als belangrijk of niet belangrijk in de zin van de WOR gezien kan worden, denken de advocaten van Capra Advocaten hierover graag met u mee. Ik raad u verder aan de website van Capra Advocaten te checken op het cursusaanbod. Met regelmaat worden cursussen op het gebied van medezeggenschap aangeboden.
[1] Kamerdossier 13954, vergaderjaar 1978-1979
Meer informatie
Wilt u meer weten? Neem dan gerust contact op met Suzanne van Loon van Capra Advocaten.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.